Apeiranthos op Naxos, het dorp van de dieven

Inwoners van het eiland Anáfi trokken in het midden van de 19e eeuw naar Athene, waar ze op de noordoostelijke hellingen van de Acropolis de wijk Anafiotika stichtten. Het eilandje Ammoulianí in de provincie Macedonië werd in de jaren ’20 van de vorige eeuw bevolkt door vluchtelingen uit Klein-Azië. En Albanees sprekende Arvanieten trokken in de Middeleeuwen naar Attica en de Peloponnessos en vestigden zich daar blijvend.
Deze voorbeelden kunnen worden aangevuld met vele andere bevolkingsgroepen die zich in de loop van de afgelopen eeuwen in Griekenland hebben gevestigd of groepen die zich van het ene naar het andere deel van het land verplaatsten. Die verhuizingen voltrokken zich in bijna alle gevallen vanwege oorlog of hongersnood. Voor de gemiddelde toerist zijn het allemaal Grieken die je aantreft, maar in werkelijkheid wonen er op veel plaatsen in Griekenland minderheden uit andere regio’s, temidden van een overheersend autochtone bevolking. De verschillen tussen beide groepen leidden in het verleden vaak tot argwaan, jaloezie en angst. Zo werd de Britse schrijver Patrick Leigh Fermor in de jaren ’50 in de stad Sparta gewaarschuwd voor de joodse bevolking van het dorp Anavryti, zo’n 5 kilometer verderop. Dat waren messentrekkers en dieven. Een politieman zegt tegen de schrijver: “They’ll have the coat off your back!”. Iemand anders riep: “They’ll skin you alive, my child” en een derde beweerde zelfs dat de Anavrytanen mensen aten.
Ook hier op Naxos kent men zo’n situatie en heeft er eeuwenlang een dergelijk verhaal bestaan. In de bergen van het binnenland van het eiland woonden de dieven, dat was duidelijk.
 James Theodore Bent is er bij zijn bezoek in 1885 al meteen heel helder over. In de eerste alinea van het hoofdstuk over Naxos in The Cyclades or Life Among the Insular Greeks lees ik: “… up in its lofty mountains it contains some of the most primitieve inhabitants of modern Hellas, half robbers, almost heathens in their beliefs.” Als hij een tocht maakt over de Tragaia, de hoogvlakte van het eiland, hoort hij met name nergens een goed woord over het dorp Apeiranthos. Daar wonen de allerergste van alle bergbewoners: “… a village of robbers…” zegt iedereen. En: “.. a man of Apeiranthos is clever enough to steak the sole off your boot, or the hat off your head, without you knowing it.”
Met enige argwaan bezoekt Bent dan ook dit dorp, hooggelegen, aan de voet van de berg Fanari, gericht op het Noorden, waar het tijdens zijn bezoek in december ook nog eens extreem koud blijkt te zijn. Hij ontmoet inderdaad mannen die er vervaarlijk uitzien, met enorme neuzen, gekleed in grote bruine jassen, gemaakt van geitenhuiden, met de harige kant aan de buitenkant, “… showing a powerful physique.” Bent wordt echter tijdens zijn bezoek niet bestolen, maar onverwacht gastvrij ontvangen door het dorpshoofd. Deze dimarchos legt hem uit dat de Naxioten overal een slechte naam hebben, en dat de inwoners van Apeiranthos binnen die verzameling van angstaanjagende Naxioten de allerergste zijn.
En wat blijkt? Ook hier is het een kwestie van ‘in de minderheid zijn’. De inwoners van Apeiranthos zijn afkomstig van Kreta, waar ze in de 17e eeuw tijdens een van de vele revoluties tegen de Turken zijn gevlucht. Het dialect dat Bent hoort, is dan ook anders dan de taal van de Naxioten. Ook de huizenbouw verschilt; inwoners verven hun huizen niet wit, zoals op de rest van het eiland, maar de ruwe stenen zijn gewoon zichtbaar. Ook ziet de Brit in veel huizen de lyra, het typische Kreteense muziek-instrument.
Het bezoek van Bent is een hele tijd geleden, meer dan 150 jaar. Is het dorp van de dieven nog steeds zo anders? Waarschijnlijk wel. Ook de hedendaagse reisschrijver John Freely – die pas in 2006 in zijn boek The Cyclades. Discovering the Greek Islands of the Aegean over het dorp schreef – noemde Apeiranthos “… the most fascinating village on Naxos”.

Ook wij belanden – net als Bent – na een tocht over de Tragaia, de hoogvlakte van het eiland, in het fameuze bergdorp voor een wandeling en een lunch. Het is een prachtig dorp, ogenschijnlijk niet overspoeld door toeristen. Wat mij meteen opvalt, is dat de huizen wel degelijk wit zijn geverfd. Misschien niet zo helder wit als de dorpen in het meer toeristische deel van het eiland, maar dat is meestal het geval in de bergdorpen van de Cycladen. Verder domineert het witte marmer, waarmee de straten zijn betegeld. De hoofdstraat en het kleine pleintje in het centrum van het dorp worden bepaald door de Zevgolis Pyrgos, een woontoren uit de 17e eeuw, die nu prachtig gerestoreerd is.
Het uitzicht bij Taverna Dempelis is fantastisch en de lunch is erg goed en uitgebreid. Hier in Griekenland eet men geen broodje kaas voor de lunch, maar gedurende een half uur worden grote schotels met verschillende salades, moussaka, vlees- en visgerechten, brood en karaffen wijn naar het terras gedragen.
 Dit dorp heette vroeger Aperathou, weet de eigenaar van de taverne te vertellen. Na de onafhankelijkheidsstrijd begin 19e eeuw werd deze naam veranderd in Apeiranthos. Dat had alles te maken met de hang naar het antieke Griekenland in die periode. En Apeiranthos klonk in die zin veel beter, als een echte antiek Griekse naam.
 En nee, zegt een van de andere locals in de taverne op mijn vraag, zo anders is men tegenwoordig niet meer in Apeiranthos. Ik heb niet eens een lyra, lacht hij, maar een goede diefstal is natuurlijk altijd prijzenswaardig…
14 november 2012