Aankomst in Máti (deel 1).

 

* 16 augustus 2018 *

Het enige geluid dat ik hoor, is het geraas van de cirkelzaag. Niet één cirkelzaag maar vele. En de enige mensen die ik zie, zijn de mannen die de cirkelzaag bedienen. Sommige zijn in hun tuin aan het werk, anderen zijn bezig met de openbare bermen en perkjes. Ze doen allemaal hetzelfde: alle zwartgeblakerde bomen en struiken afzagen, op een hoop gooien en opruimen.

Gisteravond laat ben ik aangekomen in het dorp Máti. Vanuit het vliegveld van Athene, dat ver buiten de stad ligt, is het nog zo’n 25 kilometer rijden. Máti ligt aan de kust in Attica, ten oosten van de hoofdstad, tegenover het eiland Evia. Het is onderdeel van de gemeente Marathónas.

Máti werd op 23 juli getroffen door een vreselijke bosbrand, die tot op heden 97 mensen het leven heeft gekost. Sommige zwaargewonden liggen nog steeds in het ziekenhuis. Volgens officiële cijfers wonen hier 200 mensen (telling van 2005), maar in de weekenden en in de zomer verblijven er veel meer mensen. Het is een populair oord voor een tweede huis voor Atheners. En ook mensen uit Athene die hier geen zomerhuis bezitten, komen graag naar Máti en de omliggende dorpen van Marathónas om een dagje, weekend of een vakantie aan zee te verblijven. De kustlijn is hier namelijk prachtig, kleine baaitjes met zandstranden en rotspartijen met een groen achterland vol prachtige pijnbomen. Begin mei was ik hier zelf nog, met vriendinnen op bezoek bij een kennis die een zomerhuis heeft in het dorp Néa Mákri, een van de andere dorpen aan deze kust (daar zijn ook bovenstaande foto’s gemaakt).

De taxi-chauffeur die me naar de badplaats brengt, is na de brand nog niet in Máti geweest. Hij komt er vanavond, nu vanwege deze rit, voor het eerst. “Ik kon het nog niet aan om daar heen te rijden”.
Als we vanaf de grote weg, de Leofóros Marathónos, rechtsaf slaan en het dorp binnenrijden, is er weinig te zien. Maar het is al donker en er is vrijwel geen straatverlichting. Hij zet me af in het kleine haventje waar mijn hotel voor die avond ligt. Dit is duidelijk de kern van het dorp. Ik check in, breng mijn spullen naar de kamer, verlaat het hotel meteen weer en loop de straat in. Een paar meter buiten de kern is er helemaal geen verlichting meer, het is aardedonker. Er is geen stoep, en de bestuurders van de auto’s die langsrijden, kunnen mij waarschijnlijk op deze slingerweg amper zien, dus ik besluit me om te draaien en morgenochtend de omgeving te verkennen.

Direct tegenover het hotel blijkt een taverne te liggen, daar strijk ik neer. Om mij heen, op het terras van I Gorgóna, zitten Grieken, Fransen en Britten te eten. Dimítris Mitropános zingt zijn melancholische lied vanuit de luidsprekers van het restaurant. Mensen met zwemspullen lopen voorbij en op de stoep belt een Griekse tiener anderhalf uur lang met haar vriendje. Alles lijkt hier vrij normaal. Dat rijmt totaal niet met de vele foto’s en filmpjes die ik heb bekeken voor ik hier kwam. Ik ga die avond dan ook slapen met een bevreemdend gevoel.

De volgende ochtend na het ontbijt, loop ik het dorp opnieuw in. En dan, binnen vijf minuten, is het beeld compleet anders dan gisteravond. Ik bevind me in een compleet verwoest gebied en hoor alleen nog het geluid van cirkelzagen.

(wordt vervolgd)