Afgelopen maandag, op 19 mei, vond op een aantal plaatsen in de wereld de herdenking plaats van de Pontische genocide. Dit gebeurde onder meer in Thessaloniki, bij het monument voor de Pontiërs op het Aghia Sophiaplein, maar ook in het centrum van New York en in Stuttgart.
In Nederland wordt er geen aandacht aan deze kwestie geschonken en is er überhaupt weinig bekend over deze genocide. De datum, 19 mei, refereert aan de dag dat Kemal Atatürk in het jaar 1919 in de Turkse stad Samsun via de Zwarte Zee aan land kwam. Atatürk was destijds nog in dienst van het leger en had opdracht van de sultan om in het noorden van Turkije ‘orde op zaken te stellen’. Dit betekende het gebied etnisch te zuiveren. In het noorden van Turkije woonden namelijk vele niet-Turken, waaronder Armeniërs, Assyriërs en Pontische Grieken.
De Pontische Grieken woonden hier al eeuwen. Ze waren oorspronkelijk afkomstig uit Ionië, en hadden zich al in de 8e eeuw voor Christus in dit gebied aan de Zwarte Zee gevestigd en de steden Samsun, Sinop, Ordu en Trabzon gesticht. Ze noemden het gebied ‘Pontus’, dat in het oud-grieks ‘zee’ betekent, en gaandeweg werd ook het volk door anderen ‘Pontios’ genoemd. In het begin van de twintigste eeuw woonden er naar schatting 700.000 Pontiërs.
Onder leiding van Atatürk werd het gebied na zijn aankomst in 1919 ‘schoongeveegd’. Vele Pontiërs werden vermoord, de rest werd verdreven. Duizenden werden gedwongen het gebied te voet te verlaten. Het was natuurlijk niet de bedoeling dat men zich in een ander deel van Turkije vestigde, dus de voettocht strekte zich uit tot over de grens, dwars door Anatolië. Velen stierven tijdens de duizenden kilometers durende reis. Naar schatting zijn in de periode tot 1923 350.000 Pontiërs gestorven.
Tot op de dag van vandaag ontkent de Turkse overheid deze genocide. 19 mei is zelfs een nationale feestdag, waarbij de Turken de ‘verdrijving van de vijand’ vieren en Atatürk eren.
25 mei 2008