“The ultimate taboo”, deel 2

De zaak Dimitras die ik op 25 januari kort beschreef, heeft alles te maken met nationalisme en de verbeelding van het verleden in Griekenland.
Een korte blik in de historie: de onafhankelijke natie-staat Griekenland bestaat pas sinds 1832. In de eeuwen daarvoor hadden de Grieken onder meer deel uitgemaakt van het Byzantijnse rijk en het Ottomaanse rijk. Het nieuwe, onafhankelijke koninkrijk, dat zich begin 19e eeuw had ontworsteld aan de Ottomanen, had een sterke behoefte aan legitimatie. Er was nu weliswaar een staat opgericht, maar er was ook behoefte aan een gevoel van eenheid.

Naar voorbeeld van de West-Europese natie-staten werd er door politiek en intelligentsia gewerkt aan het creëeren van een nationaal gevoel. Men besloot om te beginnen de directe lijn van het klassieke Griekenland naar deze 19e eeuwse Griekse staat te benadrukken en cultiveren. Dat idee was in feite al tijdens de vrijheidsstrijd aangedragen door de Europese voorstanders van deze strijd. Het klassieke Griekenland werd in Europa namelijk beschouwd als de bakermat van de beschaving en democratie. Vanzelfsprekend waren de Griekstalige inwoners van het Ottomaanse rijk de directe afstammelingen van de Helleense geniexebn uit de oudheid. Dat deze cultuur zich nu had ontworsteld aan de islam, was een zegening, volgens deze Europese Philhellenen. In feite is op deze manier het verheerlijken van het antieke verleden één van de motoren geweest van de onafhankelijkheidsbeweging.

Een van de andere elementen die het nationaal gevoel in de loop van de 19e eeuw moest versterken en daarmee eenheid creëeren, was het orthodoxe geloof. Het geloof werd naar voren geschoven als ‘redder der natie’. In al die eeuwen waarin de Grieken waren overheersd door anderen, zou de continuïteit van de Griekse taal en cultuur door de Kerk zijn bewaakt en in stand gehouden, was het verhaal. Nu, na de totstandkoming van de nieuwe staat, konden alle orthodoxe Grieken worden verenigd. Je bent een echte Griek, als je Grieks-orthodox bent, was het devies. En dat blijkt nu, bijna 200 jaar later, nog steeds het leidend principe.
Is dat een probleem? Dat het klassieke Griekenland, de orthodoxe Kerk en de Griekse taal voor een groot deel de nationale discours vormen ter legitimering van de Griekse staat, zal niemand verbazen en is geen probleem.

Wat wel problematisch is, is dat deze notie van ‘Grieksheid’ geen ruimte biedt aan bepaalde periodes in de geschiedenis en bepaalde bevolkingsgroepen. En dat de Griekse overheid nog steeds krampachtig vasthoudt aan deze bijna 200 jaar geleden gecreëerde nationale identiteit. De Griekse samenleving bestaat uit orthodoxe, Grieks sprekende Grieken. De meeste minderheden worden dan ook niet erkend.
Dimitras schreef mij hierover: “The Greek nation is perceived as homogeneous and hence there is no place for non-Greek ethnic identities, be they ethnonational (like Macedonians and Turks) or even ethnolinguistic like Roma, Arvanites, Aromanians, Pomaks). As well as that any Greek who is not Greek-speaker and Greek-Orthodox cannot be in fact a true Greek.”
In feite bepaalt bovengenoemde nationale canon dus nog steeds de huidige Griekse houding in talloze dossiers. En een van deze is de discussie over de Macedonische minderheid. Uitspraken doen over de Macedonische minderheid staat haaks op de officiële notie van ‘Grieksheid’. Hoog tijd voor een transformatie van het concept van ‘Grieksheid’.

28 januari 2009