De honderd deuren van Parikia

“Het stadje was gebouwd op de ruïnes van een veel oudere stad, maar afgezien van het antieke kerkhof dat zich naast het postkantoor bevond, de Byzantijnse kerk en een curieuze muur die was opgebouwd uit tempelresten, was daar niet veel van te merken. De overheersende kleuren waren wit en blauw. De straatjes leken op de bonnefooi door elkaar heen te krioelen, maar er lag in werkelijkheid een beproefd Cycladisch systeem aan ten grondslag, een systeem dat ten doel had de vijand te misleiden, de indringer op een dwaalspoor te brengen. De kleine witte huisjes waren eenvoudig en schilderachtig. Ik kon zo nu en dan naar binnen kijken en zag dan de lage plafonds, de gammele houten banken, de open ovens en de witstenen trapjes die de hoogteverschillen overbrugden.”

Zo schreef Maria Stahlie over Parikía, de hoofdstad van Páros, in haar boek Honderd deuren. De Nederlandse schrijfster en haar man woonden in de jaren ’90 bijna een jaar lang op dit eiland. In het boek dat ze daarna schreef (waar ze later de Multatuli-prijs voor kreeg), wordt de naam van het eiland niet genoemd, maar die laat zich raden door kenners van de Cycladen. Stahlie schrijft bijvoorbeeld dat het eiland het mooiste marmer ter wereld in zich bergt, de steen waaruit de Venus de Milo rees. Ze schrijft over de Vlindervallei en over de hoogste berg van 755 meter. Allemaal elementen van Páros.
 En alleen al de titel van het boek zegt voldoende. Die verwijst naar de ‘kerk met de honderd deuren’, de Panagia Ekatontapiliani, een kerk in het centrum van Parikía, gebouwd in de 6e eeuw. In deze kerk zouden 100 deuren – ekato pyles – zijn verwerkt. Een andere theorie is overigens dat de naam Ekatontapiliani – vanwege de ligging van de kerk – is afgeleid van kato apo tin poli, wat ‘onder(in) de stad’ betekent.

Stahlie beschrijft het centrum van dit stadje in bovenstaande passage erg goed. De wijk waar het hier om gaat, kastro, is in mijn ogen het mooiste stukje van Parikía. Beneden aan de boulevard valt zeker meer te beleven. Daar liggen alle café’s en restaurants, rijden auto’s af en aan, kun je urenlang zitten en om je heen kijken. Daar meren de grote veerboten en zeiljachten aan, waar bijna 24 uur per dag mensen uit- en weer opstappen. Daar liggen ook de vissersbootjes van de plaatselijke inwoners, die na hun ochtendvangst hun waar vanuit het dek verkopen.
Maar hier, in de meanderende steegjes op de heuvel van kastro, is het relatief rustig. Vrouwen zijn bezig met het opnieuw witkalken van de witte lijnen op het plaveisel, katten duiken weg als ik een hoek om sla. Ik maak ontelbare foto’s van mijn eigen honderd deuren; de deuren van de onbewoonde en vervallen huisjes met het karakteristieke afbladderend blauw en groen verfwerk.

De curieuze muur waar Stahlie in bovenstaande passage over schrijft is het meest opvallende element van kastro. Het gaat om stukken marmer, afkomstig van een Athena-tempel uit de 5e eeuw voor Christus, die men later – in de 13e eeuw – heeft gebruikt voor het opbouwen van een van de muren van het Venetiaanse kasteel.
De allermooiste plek van kastro is de top van de heuvel, waar het 17e eeuwse kerkje Aghios Konstantinos ligt. Het uitzicht op de zee, de eilanden om me heen en de haven van Parikía is magistraal. Het kerkje is spierwit, en in de buitenmuur is een prachtig – van blauw mozaïek gemaakt – kruis ingemetseld. Het terras ervoor is gemaakt van lichtgrijze ronde stenen die met witte verf zijn omcirkeld, zoals je dat in het hele stadje ziet.
 Het plaatje is compleet als de plaatselijke papas plotseling de hoek om komt en het kerkje binnengaat. Hoe mooi contrasteert zijn zwarte pij met al dat wit.

19 december 2012