Vroeg in de middag zijn we vertrokken vanuit de drukke haven van Mykonos-stad. De lucht is onbewolkt, het zeewater prachtig blauw en het briesje maakt het zitten op het buitendek aangenaam. Na een half uur varen meert de veerboot aan in de kleine haven van het eiland Delos. Het geklets en gelach op het dek lijkt te verstommen. Iedereen valt stil en kijkt naar de droge vlakte die zich voor ons uitstrekt. Er is geen boom of struik te bekennen. Behalve het handjevol toeristen dat op de kade wacht om met deze boot weer terug te varen naar Mykonos, zien we ook amper mensen. In de verte prijkt de top van de 113 meter hoge Kynthos-heuvel. We verlaten de boot en het kleine gezelschap verspreid zich over de zandpaadjes tussen de ruïnes.
Ondank het bescheiden formaat van dit eiland (5 bij 1,5 kilometer), was Delos ooit een welvarend oord. In de hoogtijdagen – een eeuw voor Christus – woonden hier maar liefst 25.000 mensen. Wat deden ze hier? Het was een bloeiend handelscentrum, en dat had het eiland met name te danken aan de centrale ligging in de Egeïsche Zee en de status van belasting-vrije zone. Tijdens onze wandeling over het eiland is de rijkdom van een ver verleden nog terug te vinden. Als je goed kijkt, zie je rijk versierde pilaren, restanten van villa’s met zwembaden, prachtige mozaïeken. Ooit lag hier een stad met talloze tempels, winkels, markthallen, heiligdommen, villa’s en opslagruimtes. Dat had ik voorafgaand aan ons bezoek nog gelezen in John Freeley’s The Cyclades. Discovering the Greek Islands of the Aegean, maar we hier lopen kan ik me een redelijk goed beeld vormen van de omvang van deze nederzetting.
Het meest beroemde stuk van deze archeologische site wordt gevormd door de marmeren leeuwen die samen het zgn. Leeuwenterras vormen. Oorspronkelijk stonden hier negen beelden, maar er zijn er slechts zes bewaard gebleven. Vijf staan er hier buiten op een rij, eentje is in een museum in Venetië beland. Ze werden hier – op een hoger gelegen stuk van de stad – geplaatst om het geheel symbolisch te beschermen. Overigens ontdek ik later die middag in het museum even verderop dat dit hier buiten kopieën zijn, de originele leeuwen staan namelijk daar, beter beschut tegen weer en wind.
Er was nog een tweede reden – naast de gunstige ligging – voor het feit dat Delos een belangrijke plek was in de antieke oudheid. En dat had alles te maken met de mythologie, de oud-Griekse verhalen over goden, halfgoden en mensen waarmee men vroeger zaken als kwaad, ziektes en natuurrampen probeerde te verklaren. De oppergod Zeus had een van zijn geliefdes, Leto, zwanger gemaakt. Toen zij na negen maanden wilde bevallen, zocht zij een geschikte plek om haar kind veilig ter wereld te brengen. Geen enkele stad of eiland wilde haar echter toelaten, bang voor de wraak van Zeus’ echtgenote Hera. Zo belandde Leto op het kale, onvruchtbare Delos. De eilanders stelden als enige voorwaarde dat het kind dat hier geboren zou worden, zijn geboortegrond nooit zou gaan minachten. Leto zette nog een stap verder en bezwoer het droge eiland rijk en welvarend te zullen maken. Ze beviel vervolgens van een tweeling, Apollo en Artemis, en de vader, Zeus, creëerde als eerbetoon aan de geboorte van deze twee kinderen een krans van eilanden om Delos heen. Zo ontstonden de Cycladen met Delos als centrale middelpunt.
Aan de glorietijd van Delos kwam helaas ook weer een einde. In het jaar 69 voor Christus werd een groot deel van de stad vernietigd en geplunderd door een aanval van het concurrerende Pontus-koninkrijk. In de jaren en eeuwen daarna was er weliswaar nog leven op het eiland, maar keer op keer werd Delos slachtoffer van aanvallen, piraterij en plundering totdat er uiteindelijk niet veel van de pracht en praal van de eens zo rijke stad over was.
In 1873 startte een team van de Frans School in Athene hier met archeologische opgravingen. In de loop der jaren legden zij de prachtige restanten van de oude stad bloot. Een groot deel van hun vondsten is tentoongesteld in het kleine museum, dat temidden van de ruïnes van de stad staat. We zoeken de koelte op van het kleine gebouw en ik ben verrast door de kunstschatten die daar te vinden. Veel bustes en kouroi, een groot aantal – in verrassend goede staat zijnde – mozaïeken, én de oorspronkelijke vijf leeuwen.
Als de boot vertrekt, en ik zo lang mogelijk mijn blik blijf richten op Delos, moet ik terugdenken aan een passage in het boek ‘The Greek Islands‘ van Lawrence Durrell. Hij vertelt dat hij het in 1966 voor elkaar kreeg zich door een lokale visser naar het eilandje te laten overzetten én daar achter te laten. Dat was bijzonder, want overnachten op dit onbewoonde eiland was – en is nog steeds -verboden. Alle toeristen worden geacht met de laatste veerboot voor zonsondergang weer te vertrekken. De visser bracht niet alleen Durrell en zijn toenmalige vrouw Claude-Marie aan wal, maar ook twee slaapzakken, 20 flesjes bier, boter, ingeblikte ham, brood en vers fruit. De visser kwam pas een dag later terug en zo lukte het hen stiekem de nacht in de oude stad, tussen de ruïnes, door te brengen. Geen slecht idee als je het mij vraagt.