Vandaag bezocht ik het Joods Museum. Het ligt een beetje verscholen, weliswaar aan de rand van de Plaka, vlakbij het Syntagmaplein, maar in een smalle achterafstraat, de Nikis. Buiten hangen geen vlaggen, banieren of uithangborden, zoals bij de andere musea. Het lijkt alsof het museum zich een beetje wil verstoppen. Zelfs de deur is op slot, tijdens openingsuren. Je moet aanbellen en vervolgens doet een beveiligingsbeambte de deur voor je open. De collectie bestaat uit kostuums, spullen uit het dagelijks leven van de Joodse gemeenschap, veel religieuze parafernalia en zelfs een synagoge. Deze is afkomstig uit Patras, oorspronkelijk uit de jaren ’20, en hier herbouwd.
De meeste tentoongestelde spullen zijn giften van Griekse Joodse families, de weinigen die nog in leven waren na de Tweede Wereldoorlog. Want ook de Griekse Joden zijn massaal slachtoffer geworden van de Shoah. Voor de oorlog bestond de Joodse gemeenschap uit bijna 80.000 mensen, na ’45 waren er nog maar ongeveer 15.000 in leven. Van die kleine groep emigreerde een aantal naar Israel en de VS. Een paar van de overgeblevenen richtten in 1977 al een klein onofficieel museum in een ruimte bij de synagoge. In de jaren ’80 verhuisde de collectie naar een ander pand en in 1998 werd dit gebouw aan de Nikis betrokken.
Bij het verlaten van het museum praat ik nog even met de beveiligingsbeambte. Het museum wordt permanent bewaakt; de deur is altijd op slot. Ook Griekenland heeft last van Jodenhaat. Een van de ergste uitingen van antisemitisme vond een paar jaar geleden plaats, toen 100 graven op de Joodse begraafplaats in Piraeus zwaar werden beschadigd en met swastika’s en nazi-leuzen werden beklad. Als ik vraag waar zij hier bij het museum last van hebben, zegt hij: “Verdachte pakjes, stenen, verfbekladdingen, ola, alles.” Met een vriendelijke glimlach doet hij de deur weer achter mij dicht, stevig op slot.
27 maart 2008