Kastoria, stad van beren, bont en Byzantijnse kerkjes
De verkeersborden langs de kant van de snelweg zijn overduidelijk. Op de waarschuwingsborden staat de tekening van een grote moederbeer met achter haar een kleintje. Ook staan er borden met de tekst ‘Prosogi perasma arkoudhas’ (‘pas op, hier lopen beren’). Nu begrijp ik ook de stevige metalen hekken die we al kilometerslang onafgebroken aan weerszijden van de snelweg zien staan.
Beren op de weg.
We zijn in de namiddag met een huurauto vanuit het vliegveld van Thessaloniki vertrokken en op weg naar Kastoria. Deze stad ligt 200 kilometer van Thessaloniki, in het uiterste noordwestelijk puntje van de regio Macedonië, niet ver van het drielandenpunt Griekenland-Albanië-Macedonië. Zo ver noordwestelijk ben ik niet eerder geweest. De eerste honderd kilometer van onze reis zijn nog wel bekend. Eerder bezocht ik daar de plaatsen Naoussa, Vergina en Pella. Voor het natuurschoon, voor de archeologische vondsten uit de tijd van Alexander de Grote en voor de fantastische Xinomavro-wijnen.
Maar de laatste 100 kilometer zijn nieuw voor me. Eerst was ik verrast die hoge hekken te zien. Maar nu ik de waarschuwingsborden met de afbeelding van de beren zie, valt het kwartje. In deze regio leven nog steeds bruine beren. Het zijn er tegenwoordig nog een paar honderd. Ze houden zich meestal schuil in de bossen van de woeste gebergtes van deze noordwestelijke hoek van het land. Maar regelmatig komen ze dichtbij de dorpen en stadjes. Dat gebeurt meestal aan het einde van de winter, als ze honger krijgen en van de besneeuwde hellingen afdalen naar lager gelegen gebieden. Ook in Kastoria, een stad die op 700 meter hoogte aan de voet van hoge bergen ligt, worden regelmatig beren gezien. In februari 2017 nog verscheen een jonge beer op het bevroren meer bij de stad, waarschijnlijk op zoek naar vis. En op de idyllische weg die helemaal rond het meer loopt, en een populaire wandelroute vormt voor de stadsbewoners, werden een jaar later twee jonge beren gezien.
Vergane glorie voor de bontindustrie.
Als wij na de drie uur durende autorit in de schemering de stad binnenrijden, vallen als eerste de grote fabrieksgebouwen aan weerszijden van de weg op. Enorme loodsen met grote parkeerplaatsen ervoor. Metershoge billboards met foto’s van bloedmooie fotomodellen getooid in bontjassen en bontmutsen trekken de aandacht voor de winkels van Avanti Furs, Mario Furs, Casiani, Polis Furs en Gliagias Furs. De stad Kastoria is het walhalla van de Griekse bontindustrie, dat wordt al duidelijk nog voor je het centrum hebt bereikt.
Het hotel waar we deze week verblijven, blijkt aan de rand van de stad, pal aan het meer te liggen. Op ons balkon op de 4e verdieping hebben we een prachtig uitzicht op het meer en het oude centrum van de stad aan de overkant van de baai. Maar dan gaat de zon onder en zien we alleen nog de lichtjes van de stad en de donkere schaduwen van de hoge bergen daarachter. De hotel-receptionist verwijst ons voor het eten naar ‘Tavérna To Stéki tis Paréas’, op loopafstand van het hotel. Daar zitten we een half uurtje later aan de wijn en de traditionele streekgerechten.
De volgende ochtend zien we pas echt goed hoe mooi het hier is. De stad ligt tegenover ons, tegen de heuvel gebouwd op een landtong in het Orestiada meer. Erachter liggen de 2000 meter hoge toppen van het Verno (of Vitsi) gebergte en links van ons – aan de westkant – zien we de uitlopers van het woeste Grammos-gebergte.
Die middag drink ik koffie op een terras pal aan het meer, waar ik in gesprek raak met de ober. Vangelis is in de horeca gaan werken, zo vertelt hij, omdat hij zijn baan in een van die grote bontwinkels een paar jaar geleden is kwijtgeraakt. “De bontindustrie ligt helemaal op z’n gat. Er is niets meer over van de florerende bonthandel waar we zo beroemd om zijn geworden, en waar we allemaal goed geld mee hebben verdiend. Niets”, zo vertelt hij.
Eeuwenlang was Kastoria dé bontstad van Griekenland, en ver daarbuiten. Daar heb ik voorafgaand aan mijn reis al over gelezen. Hier werd in de Byzantijnse tijd al in bont gehandeld en naaiateliers maakten daar kledingstukken van, veelal voor de Byzantijnse keizers en hun hofhouding. Ook in de Ottomaanse periode was de stad een befaamde koopmansstad. De inwoners maakte jassen en mutsen van de huiden van wolven, fretten, bevers en eekhoorns uit de regio, of bont werd geïmporteerd uit Rusland. In latere tijden, begin 20e eeuw, werd er veel bont geïmporteerd uit de Verenigde Staten. Daarbij ging het vooral om het afval van de Amerikaanse bontindustrie, niet meer dan snippers, die door de geëmigreerde Kastorianen voor een schamel bedrag werden opgekocht en naar hun thuisland werden verscheept. Gaandeweg raakten de werknemers van de naaiateliers steeds meer bedreven in het vervaardigen van jassen van die snippers, een tak van sport die tot op de dag van vandaag tot de specialiteit van deze stad behoort. “In de hoogtijdagen waren er in en rond Kastoria zo’n 6000 bedrijven, met in totaal meer dan 15.000 werknemers” vertelt Vangelis. “Met name in de jaren ’70 en ’80 was dit een van de rijkste steden van Griekenland! Daarna ging het bergafwaarts. Mensen wilden geen bont meer dragen, alleen de Russen en mensen uit andere Oost-Europese landen kwamen hier nog.” Hij kijkt me treurig aan. “En nu, nu komen zij zelfs niet meer. Het is afgelopen met Kastoria.” Ik vraag hem naar al die enorme fabriekshallen en grote winkels. “Zie je daar klanten? Heb je daar auto’s of touringcars zien staan, op die enorme parkeerplaatsen? Nee toch? Vrijwel al die panden zijn gesloten, de eigenaren zijn failliet en de gebouwen zijn inmiddels van de bank”.
Stad van honderd kerken.
Ik ben hier zelf uiteraard niet gekomen voor het bont. Er is nog iets anders speciaals aan deze stad: de Byzantijnse kunstschatten. De rijke bonthandelaren bouwden in de afgelopen eeuwen mooie grote herenhuizen, zgn archontika. Ook richtten vele families naast het huis hun eigen kerkje op, dat ze vervolgens door kunstenaars lieten verfraaien met prachtig houtsnijwerk en fresco’s met afbeeldingen van heiligen.
Op de tweede dag van mijn verblijf bezoek ik het Byzantijns Museum op de Platía Dexamenis. Afgezien van twee Griekse echtparen zijn er geen andere bezoekers, dus ik heb de verzameling eeuwenoude iconen vrijwel voor mezelf. Vanuit het museum verken ik daarna de straatjes van Doltso. In deze wijk met zijn kleine kronkelige straatjes liggen tientallen kerkjes. Sommige zijn prachtig gerenoveerd, andere helaas slecht onderhouden of vervallen.
Als ik op een afstand het kerkje met de naam Panagia Koumpelidiki bewonder, komt er plotseling een man aangelopen met een enorme sleutelbos. In zijn kielzog vier Grieken, de twee echtparen die ik net ook in het museum zag. Ik hoor dat de sleutelman iets over de bijzonderheden van dit kerkje vertelt, en dat het normaal altijd op slot zit. Hij opent met een van de vele sleutels de deur van het kerkje en ze gaan met z’n vijven naar binnen. Ik loop er snel heen en vraag of ik mee naar binnen mag. De man maakt een uitnodigend gebaar: “Ja natuurlijk, kom maar. Ik werk bij het Byzantijns Museum, heb alle sleutels van alle kerken in deze stad, en laat de mooiste exemplaren vanmiddag aan deze bezoekers zien”.
Wat een kans! De man vertelt dat veel van deze kerkjes vroeger privé kapelletjes waren van rijke families, meestal bonthandelaren. Dit Koumpelidiki-kerkje, gewijd aan Maria, stamt uit de 9e eeuw en heeft nog prachtige fresco’s. Een van de mannen vertelt dat hij zelf kunsthistoricus is, met een specialisatie in vroeg-Byzantijnse kunst en dat hij werkzaam is aan de universiteit in Thessaloniki. “Voor veel Grieken is Kastoria een van de meest mooie steden van het land, ook wel ‘de stad met de 100 kerken’ genoemd”, zo vertelt hij me. “Ik verbaas me er altijd over hoe weinig buitenlandse toeristen hier komen”.
Na de bezichtiging van dit prachtige kerkje gaat de sleutelman ons voor door de smalle straatjes naar de Taxiarches-kerk. Als onze ogen binnen gewend zijn aan de donkere ruimte, zien we de prachtige fresco’s op de muren en het plafond. “Deze kerk stamt uit de 9e eeuw, het is een van de oudste die nog intact zijn. Hij is gewijd aan de aartsengelen Michaël en Gabriël. Sommige fresco’s stammen nog uit de beginperiode, de 9e eeuw, zijn dus meer dan 1000 jaar oud!” vertelt de enthousiaste museummedewerker.
De rest van de middag struin ik in mijn eentje nog uren door de oude wijken Doltso en Apozari. Om de paar meter stuit ik op een prachtig herenhuis of kerkje. Aan het einde van de middag strijk ik weer neer op het terras bij Vangelis voor een glas wijn. Hij brengt me een schaaltje verse vijgen. “Kijk, geplukt daar verderop, bij die boom”. Een landschildpad kuiert naast me door het gras. Dan zie ik een vis uit het water springen, om meteen weer in de diepte te verdwijnen, en zakt de zon achter de bergen weg.