* 17 september 2018 *
De tuinstoel staat op een prachtige plek. Op het terras van een huis, hoog boven de roodgekleurde kliffen, met uitzicht op de azuurblauwe zee. De stoel staat een eindje van het huis af, helemaal aan de rand van het terras. Iemand heeft die stoel daar bewust zo neergezet om van het mooie uitzicht te kunnen genieten.
Maar het plaatje is tegelijkertijd gruwelijk want van de stoel is weinig meer over, en dat geldt ook voor al het andere dat op het terras staat. Alles is verbrand. Dat geldt ook voor het huis waar het terras bij hoort. De muren staan nog overeind, maar de rest is verwoest. Het enige wat hier niet door de brand is geraakt, zijn die twee damesschoenen die bij de stoel staan. Twee lichtgekleurde stoffen espadrille-achtige zomerschoenen. Die zijn volledig intact.
Ik ben in Máti, het dorp waar op 23 juli een vreselijke brand woedde die tot nu toe 99 mensen het leven heeft gekost. Vanochtend ben ik te voet vanuit het hotel bij het haventje op pad gegaan om een indruk te krijgen van het verwoeste gebied. Gisteravond na aankomst kreeg ik niet echt een goed beeld. Het hotel waar ik een kamer had gereserveerd, is gewoon in bedrijf. Tegenover het hotel ligt een openlucht cinema waar gisteravond een film te zien was, en in taverne I Gorgona at ik tussen de Grieken en toeristen gegrilde octopus en dronk ik een biertje. Van de rest van het dorp – en de verwoestingen – zag ik niets, want het was al donker en klaarblijkelijk functioneert de straatverlichting sinds de brand niet meer.
Maar vandaag bij daglicht blijkt het beeld van gisteravond niet te rijmen met datgene wat ik nu om me heen zie. Binnen luttele meters van het hotel en het haventje ben ik in het gebied waar de brand heeft huis gehouden. Ik loop door een volledig zwartgeblakerde wijk. Huis na huis is afgebrand. Kleine alleenstaande huisjes, grote villa’s, gebouwen bestaande uit meerdere appartementen, bungalows, alles is verwoest. Bij sommige huizen staan de muren nog overeind, andere woningen zijn compleet ingestort. In de tuinen staan verbrande autowrakken en ingestorte schuurtjes, en ontelbare zwartgeblakerde bomen. Verbrande flarden van zonneschermen wapperen op balkons. Her en der staan nog tuinmeubels, hangt er een schommel aan een boom of ligt er plastic speelgoed. Kleurrijke details in een verder zwartgrijs landschap. Het enige bewijs van het mooie leven dat hier werd geleid.
Het drama vond drie weken geleden plaats, op 23 juli, in de middag. In het begin van die middag, rond 13.00 uur, was er al brand in een ander gebied, hier zo’n honderd kilometer vandaan, ten westen van Athene, in Kinéta. Radio en televisie berichtten volop over die brand, vooral ook omdat het vuur de route Athene-Peloponnessos had bereikt en het verkeer op de drukke snelweg in gevaar bracht. Een groot deel van de brandweerlieden uit Attica toog met hun materieel die kant op. Maar plotseling, net voor 17.00 uur, was er ook hier, op de hellingen van het Pendéli-gebergte, vuur. De dorpelingen en vakantiegangers in Máti hoorden het nieuws, en zagen de vlammen en de rook in de verte met hun eigen ogen. Sommigen besloten uit voorzorg hun spullen al te pakken en in de auto te stappen. Maar de meesten waren zich nog aan het beraden wat te doen. Er was de afgelopen jaren vaker brand geweest op de Pendéli, en al die keren had het vuur op de berg zich westwaarts verplaatst, van de dorpen aan de kust af. Men bleef dan wel alert, maar kon in feite verdergaan met boodschappen doen of zich naar het strand begeven. Dat gebeurde ook nu, maar ditmaal was alles anders. De wind blies het vuur oostwaarts, richting dorp. En die wind was abnormaal sterk, blies met een kracht van 124 kilometer per uur over de hellingen. Er was überhaupt geen tijd om je te beraden; binnen een kwartier had het vuur de grote tweebaans doorgangsweg Leofóros Marathónos – die het dorp scheidt van de zee – bereikt. Toen de vlammen eenmaal over de brede weg waren gesprongen, was er geen redden meer aan.
De brandweer en hulpdiensten die te hulp schoten, richtten zich deels op het kinderkamp in de noordelijk deel van Máti. Daar verbleven vanwege de zomervakantie honderden kinderen. Anderen hielpen de dorpelingen een vluchtroute te vinden, droegen ze op naar beneden te rennen of rijden, richting zee. De Leofóros Marathónos als vluchtroute gebruiken, was nu een slecht idee, dachten de hulpverleners. Honderden inwoners en vakantiegangers kwamen zo in een val terecht, want het vuur raasde naar beneden, richting zee. Om 18.00 uur, een uur nadat het vuur was ontstaan, had het de zee bereikt en waren er al tientallen mensen verbrand. Honderden mensen was het in de tussentijd nog wel gelukt, de zee te bereiken. Zij vluchtten de zee in, in de kleine baaien van de grillige kust van Máti. Ze moesten ver het water in, want het vuur raasde tot op het strand. Sommigen konden niet zwemmen en verdronken. Anderen werden bij hun vlucht door de vlammen geraakt en stierven in zee.
Dit gebied moet ooit prachtig zijn geweest. De weg die ik volg, kronkelt langs de roodgekleurde rotsachtige kust, de heuvels waren hier begroeid met dennenbomen. Af en toe komt de weg beneden bij een mooie baai. Tussen de huizen die aan zee liggen, zijn soms smalle paadjes gemaakt. Een paar keer loop ik een van die paadjes in. Ze zijn stuk voor stuk zo’n 50 centimeter breed. Ze komen uit op een klif, waar vervolgens een trapje in de rots is uitgehouwen, of een houten trap is aangebracht, zodat je naar het water kunt. Heel idyllisch allemaal, maar niet als er een razendsnelle, tornado-achtige vuurzee over de heuvels raast.
Even later kom ik bij de baai waar op de middag van de brand door iemand met een smart phone een filmpje werd gemaakt, dat in de dagen daarna de hele wereld overging. In de baai van Kókkino Limanáki (rood strandje) verzamelden zich tientallen mensen en wachtten urenlang – staand en drijvend in het water – op redding. Sommigen met hun kind of huisdier op hun nek. Voor hun ogen verwoestte de brand alles.
In de baai staat nu een tent van het leger. Ik praat even met de drie mannen die hier dienst hebben. “We delen water en eten uit aan de mensen die dat nodig hebben. In de eerste dagen was het heel druk, nu is er vrijwel niemand meer. De mensen die het overleefd hebben, zijn weg, ondergebracht bij familie of vrienden elders.” Ze staan hier nu al drie weken, sinds de ochtend na de brand. Om hen heen hangen briefjes op hekken en palen, met foto’s van honden en katten die vermist zijn. Naast de tent zijn de restanten te zien van een groot terras van een taverne. Er hangt nu een spandoek met de tekst “Geen spijtbetuiging, geen schaamte, tussen de asresten schreeuwen de doden.”
Als ik de mannen in de baai weer achter me laat en verder loop, komt een zwerfhond mij tegemoet. Hij kijkt me aan en loopt dan met me mee, de heuvel op. Als we de hoek omgaan, zie ik een man naast de weg staan. Hij legt een rode roos op de muur die een deel van een groot terrein omzoomd en blijft met gebogen hoofd en ineen gevouwen handen staan. Ik volg de hond verderop de weg op, en dan plotseling, aan de linkerkant, zie ik het hek, dat ik herken van de foto’s uit de Griekse kranten. Ik ben op de plek aangekomen waar de lichamen van 26 mensen – samen in een omhelzing bij elkaar – zijn gevonden. Ze hebben geprobeerd te vluchten, maar zijn op dit terrein op een hek en op de kliffen gestuit, als ratten in de val. Rozen zijn nu tussen de spijlen van het hek gestoken, potjes met bloemen staan op de grond, briefjes zijn aan het hek bevestigd.
Als ik verder zuidwaarts loop langs de kust, richting Ráfina – het volgende dorp – kom ik opnieuw bij een baai. Via een klein steil pad loop ik naar beneden, naar het strand. Een bejaard echtpaar in zwemkleding komt net uit het water. Ze kijken op, en we raken in gesprek. Zij vertellen me dat ze toevallig net in Athene waren op 23 juli, omdat hun kleindochter die de dag daarvoor daar haar verjaardag had gevierd. Hun appartement ligt een stukje hogerop, precies tussen Máti en Ráfina. De brand heeft net langs hun huis geschampt, het staat nog overeind. “Het huis is voorlopig echt onverkoopbaar, dus we blijven hier”, vertelt de man. “En wat moeten we doen”, voegt zijn vrouw eraan toe, “de jaren die ons nog resten, samen binnen gaan zitten? Dus vanochtend, toen het zo heet bleek te worden, besloten we samen te gaan zwemmen.” Ik vraag of ze niet bang zijn voor de gevaarlijke stoffen die vrijkomen, me tegelijkertijd realiserend dat ook ik hier rondloop en geen mondkapje draag. “Ach….”, zegt de man en kijkt me met droevige ogen aan, “als God wil dat we gaan, gaan we toch wel.”
Lees ook deel 1 van dit verhaal:
-Aankomst in Máti: https://www.andergriekenland.nl/milieu/aankomst-in-mati/.
(wordt vervolgd).