De wekelijkse bijlage van de Griekse krant Ekathimerini, de Athens Plus, heeft de afgelopen paar maanden in het reisgedeelte verschillende keren aandacht besteed aan de regio Thracië. Op 13 maart publiceerde de krant een stuk over Rodopi, één van de drie departementen binnen Thracië. Een paar weken daarvoor werd een hele pagina gewijd aan één van de andere Thracische departementen: Evros. Dat is bijzonder.
Thracië is de meest noordoostelijk gelegen regio van het land, deels grenzend aan Bulgarije en deels aan Turkije. Het is niet alleen geografisch gezien een marginale regio, ook sociaal-economisch is het een achtergebleven gebied. Er is weinig industrie, de meeste inwoners leven van landbouw en het toerisme staat nog in de kinderschoenen. De Griekse overheid heeft de Thraciërs decennialang aan hun lot overgelaten en weinig moeite gedaan de regio te ondersteunen. Het feit dat de bevolking uit een mengelmoes van Turken, Pomakken, Sarakatsani, Roma en Pontiërs bestaat, schijnt een belangrijke reden te zijn voor het gebrek aan steun.
De laatste jaren begint het toerisme langzaam op gang te komen. Af en toe lees ik iets over de bijzondere ecologische stukjes van Thracië: het Dadia-woud, de Nestos-delta en het Rodopi-gebergte. Zelfs de Nederlandse reisorganisatie SNP heeft een natuurreis naar Thracië in het aanbod.
Het enige nieuws uit Thracië gaat meestal over de illegale immigranten die vanuit Turkije hier Europa proberen binnen te komen. Een gebeurtenis die in vele gevallen een dodelijke afloop kent, vanwege de vele mijnen die de Grieken met name rond de grensrivier de Evros hebben geplaatst om ‘aartsvijand’ Turkije buiten de deur te houden. Ik schreef hier eerder over in het weblog-bericht van 29 september onder de titel ‘Stappen op de mijn die Europa heet’.
Zelf heb ik Thracië nooit bezocht, hoewel ik al heel lang gefascineerd ben door deze regio. Juist vanwege het feit dat Thracië zich aan uiterste rand van het land bevindt, er vrijwel geen toerist naartoe reist, en een wegenkaart hier relatief weinig lijnen vertoont, waren voor mij redenen dit gebied te willen bezoeken.
Begin jaren ’90 kwam de gedachte om naar Thracië te gaan voor het eerst bij me op. Mijn toenmalige Griekse geliefde zag dat duidelijk niet zitten. Hij was zelf afkomstig uit een klein bergdorp in het Griekse Macedonië en beschouwde Thracië als de meest achtergebleven provincie van het land. Alle Thraciërs die iets in hun mars hadden, waren naar het buitenland of de grote steden Athene en Thessaloniki geëmigreerd. Zij die er nog wel woonden, waren oud, boers en ook nog Turks, was het verhaal. Wat zijn mening zeker kleurde, was het gegeven dat hij zijn militaire dienstplicht in het uiterste oosten van Thracië had verbracht. Twee jaar lang had hij aan de grens van Evros moeten patrouilleren om ervoor te zorgen dat de Turken het land niet zouden binnenvallen. Het enige voordeel van deze voor hem verder volstrekt nutteloze tijd waren de ideëen over kleding, muziek en gedrag die hij had overgenomen van de Amerikaanse NAVO-militairen die ook op deze basis waren gestationeerd. Toen ik hem leerde kennen, 4 jaar na het bexebindigen van de dienstplicht, droeg hij dan ook Levi’s, stak hij zijn sigaretten aan met een Zippo, reed hij motor en luisterde hij naar the Doors. Maar samen Thracië bezoeken, was ‘nicht im Frage’. Mijn voorstel om met zijn motor naar Istanbul te rijden, en onderweg de mooiste plekken van Thracië aan te doen, was helemaal een brug te ver. In die periode was het voor de meeste Grieken volstrekt ondenkbaar als toerist Turkije te bezoeken.
Na het afscheid van deze geliefde, jaren later, bleef Thracië weliswaar op mijn verlanglijstje qua bestemmingen staan, maar werd het gebied iedere keer weer van de eerste plaats verdrongen door een ander interessant Grieks gebied (of ander land). Na het lezen van de bovengenoemde berichten in de Athens Plus heb ik besloten, dat daar verandering in moet komen. Binnen nu en een jaar wil ik het Terra Incognita van Griekenland verkennen.
15 april 2009